Wet FIDO (Financiering Decentrale Overheden)
Besluit Begroting en Verantwoording (BBV)
Financiële verordening art 212 Gemeentewet
Wet Houdbare Overheidsfinanciën
Wettelijke regels zoals het BBV, IV3 en de Wet Fido, maar ook eigen (financiële) verordeningen zoals de verordening ex artikel 212 GW worden toegepast en nageleefd.
In het BBV 2004 (Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten) is de paragraaf 'financiering' voorgeschreven voor zowel de begroting als de jaarrekening. In deze paragraaf hebben we de plannen, feiten en visie over financiering uiteengezet. De Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) schept een kader voor de treasuryfunctie, levert een bijdrage aan de kredietwaardigheid van de openbare lichamen en bevordert de transparantie vande treasuryfunctie. Deze wet introduceert twee instrumenten op het gebied van de treasuryfunctie:
Het treasurystatuut heeft als doel bestaande verantwoordelijkheden en bevoegdheden te formaliseren en expliciet vast te stellen. De gemeenteraad kan dan beter invulling geven aan zijn verordenende en controlerende bevoegdheid.
De financieringsparagraaf heeft als doel inzicht te geven in de algemene interne en externe ontwikkelingen die van belang zijn voor treasury en bevat informatie op het gebied van risicobeheer, de financieringspositie en de leningen- en uitzettingenportefeuille.
In de financiële verordening 2019, artikel 14 van onze gemeente is bepaald dat het college een treasurystatuut vaststelt waarin de doelstellingen, uitgangspunten en richtlijnen van de financieringsfunctie zijn opgenomen. Deze financiële verordening heeft de gemeenteraad vastgesteld in de vergadering van 10 december 2019. Het college heeft in de vergadering van 10 december 2018 het treasurystatuut 2019-2022 vastgesteld. In het treasurystatuut zijn de volgende onderdelen geregeld:
In overeenstemming met de financiële verordening artikel 14 heeft college het "Treasurystatuut 2019-2022" ter kennisgeving aangeboden aan de gemeenteraad en de auditcommissie. Voor de komende planningsperiode is het vastgestelde "Treasurystatuut 2019-2022" leidend.
In 2021 hebben we een regeling "garantstelling en verstrekking van geldleningen voor een publieke taak opgesteld". Met deze regeling beogen we transparantie te creëren en eenduidigheid van beleid met betrekking tot het verstrekken van gemeentelijke garantstellingen en/of geldleningen, zowel qua beoordeling/toekenning als qua risico-afweging. Daarnaast heeft deze regeling tot doel het transparant maken en beperken van de risico’s die de gemeente loopt bij verstrekking van garantstellingen en geldleningen. Deze voorliggende regeling is een verdiepingsslag op het Treasurystatuut. De regeling is vastgesteld in de raadsvergadering van 21 september 2021.
In Europees verband zijn afspraken gemaakt om de overheidsuitgaven nu en op langere termijn houdbaar te laten blijven. Deze maatregelen zijn vertaald naar Nederlandse wetgeving. Zoals de invoering van het verplicht schatkistbankieren (Wet Fido) en de Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof).
Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof) / EMU saldo
Om hun financieringstekort te beheersen en terug te brengen, hebben de landen van de Eurozone (Europese Commissie) in het Verdrag van Maastricht een norm afgesproken. EU-lidstaten mogen een EMU-tekort realiseren van maximaal 3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP).
Per 1 januari 2014 is de Wet Houdbare overheidsfinanciën ingevoerd. Daarin worden Europese afspraken over de beheersing van de schuldenlast en het begrotingstekort vertaald naar nationale wetgeving om te waarborgen dat het begrotingstekort binnen de perken blijft. In het maximale tekort mogen, naast de Rijksoverheid, ook de decentrale overheden een aandeel hebben. Voor de jaren 2019-2022 is afgesproken dat de gezamenlijke ruimte voor de decentrale overheden 0,4% van het BBP bedraagt. De gezamenlijke ruimte van de gemeenten bedraagt maar 0,27% van het BBP. In de wet staat dat gemeenten een gelijkwaardige bijdrage moeten leveren aan het terugdringen van het EMU-tekort. Er wordt aan de gemeenten geen sanctie opgelegd als er toch sprake is van overschrijdingen.
Daarnaast gelden de regels voor het maximale begrotingstekort niet voor elke gemeente apart, maar voor alle gemeenten samen. Dat betekent dat een gemeente of provincie die in een jaar fors investeert dat gewoon kan doen als alle gemeenten samen maar binnen de norm blijven. De vier grote gemeenten samen hebben een aandeel van 85% op de grootte van het tekort. Het aandeel van onze gemeente is uitermate gering.
In het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV, artikel 19) is de verplichting vastgesteld dat de gemeenten ramingen van het EMU-saldo moeten verstrekken over het voorafgaande jaar, het actuele jaar en het volgende jaar. Met ingang van 2017 is conform de vernieuwing BBV de ontwikkeling van het EMU-saldo voor de drie jaren volgend op het begrotingsjaar vereist in de meerjarenbegroting.
De individuele overheden (gemeenten, provincies en waterschappen) verstrekken onderstaande gegevens jaarlijks aan het CBS. Als hieruit blijkt dat op macroniveau het EMU-saldo overschreden wordt, zullen de gemeenten, provincies en waterschappen hierover worden geïnformeerd. Zoals al eerder beschreven is worden gemeenten (nog) niet afgerekend op een eventueel hoger EMU-tekort.
In de Financiële begroting van dit boekwerk paragraaf 3.5 "uiteenzetting financiële positie" hebben we de berekening van het EMU-saldo opgenomen.
Financieringspositie
Voor een duidelijk beeld van de mogelijke risico's bij de financiering geven we aan welke omvang de financiering binnen onze gemeente heeft. In onderstaande tabel staat de positie ultimo 2022-2025. Daarbij hebben we de verhouding weergegeven tussen het Eigen en Vreemd Vermogen.
Financieringspositie | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 |
Vaste activa | € 172.493 | € 171.683 | € 169.601 | € 164.800 |
Grondexploitatie | € 1.822 | -€ 580 | -€ 4.251 | -€ 6.383 |
Totaal vaste activa | € 174.315 | € 171.103 | € 165.350 | € 158.417 |
Eigen vermogen | € 40.583 | € 39.720 | € 39.403 | € 39.939 |
Voorzieningen | € 14.385 | € 15.252 | € 16.211 | € 17.615 |
Vreemd vermogen | € 63.979 | € 59.069 | € 54.396 | € 49.753 |
Totaal vermogen | € 118.947 | € 114.041 | € 110.010 | € 107.307 |
Financieringstekort | € -55.368 | € -57.062 | € -55.340 | € -51.110 |
Verhouding: | ||||
Eigen vermogen | 34,12% | 34,83% | 35,82% | 37,22% |
Vreemd vermogen | 65,88% | 65,17% | 64,18% | 62,78% |
Financieringstekort | -46,55% | -50,04% | -50,30% | -47,63% |
Het tekort aan financieringsmiddelen financieren we met externe financieringsmiddelen “kort of lang”. Het keuzemoment voor het aantrekken van een vaste geldlening (‘lang-geld”) wordt naast het inzicht in de geldstromen bepaald door:
Het is niet toegestaan alles met een kasgeldlening (kort geld) te financieren. Er zijn criteria opgesteld voor de lokale overheden om te voorkomen dat men in de toekomst bij herfinanciering met financiële tegenvallers wordt geconfronteerd. De kasgeldlening is een instrument waar de lokale overheden veel gebruik van maken, omdat de verstrekkers van de lening er in de markt momenteel een negatieve rente op geven.
Risicobeheer: kasgeldlimiet en rente-risiconorm
De gemeente verstrekt enkel leningen of garanties aan derden uit hoofde van haar publieke taak. Hiervoor is een besluit van de raad noodzakelijk. Om de budgettaire risico's te beperken, zijn twee normen op grond van de Wet Financiering Decentrale Overheden van belang: de kasgeldlimiet en de rente-risiconorm.
Kasgeldlimiet
Deze limiet heeft betrekking op leningen met een looptijd tot maximaal 1 jaar (maximaal 8,5% van het bedrag van de begroting). Het gaat hierbij om renterisico’s van de vlottende schuld. Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, kasgeldleningen en de kredietlimiet op rekening-courant. Gemeenten (maar ook provincies, waterschappen en gemeentelijke regelingen) zijn sinds 2013 verplicht om hun overtollige middelen aan te houden op een schatkistrekening bij het Rijk. Ze mogen alleen positieve banksaldi voor het betalingsverkeer op eigen bankrekeningen aanhouden. Voor de omvang daarvan was een drempelbedrag ingesteld. Bij het aantrekken van financieringen voor langer dan een jaar zijn uitsluitend geldleningen toegestaan. De vlottende schuld wordt afgezet tegen de norm van de kasgeldlimiet. De kwartaalrapportages zijn belangrijk voor het signaleren van mogelijke overschrijdingen. Als dit structureel is en er sprake is van een overschrijding van drie opeenvolgende kwartalen, moet de gemeente met de provincie in overleg over een beëindiging van de overschrijding. De gemeente wordt dan verplicht een vaste geldlening af te sluiten (consolideren).
Uit een evaluatie van het schatkistbankieren is echter gebleken dat de huidige drempel voor het schatkistbankieren te krap was vastgesteld. In plaats dat alleen overtollige liquide middelen in de schatkist belanden, moeten gemeenten bij de huidige drempel met grote regelmaat ook geld voor het normale betalingsverkeer bij de schatkist stallen. Dat veroorzaakt onnodige administratieve lasten. Met de verhoging van de drempel per 1 juli 2021 behoren die onnodige administratieve lasten tot het verleden.
Uit onderstaand overzicht blijkt dat we in de laatste vier kwartalen de kasgeldlimiet niet hebben overschreden. De hoogte van de vlottende schuld is sterk afhankelijk van de mate en het tempo van uitvoering van geraamde investeringen en grondverkopen.
Kasgeldlimiet (bedragen x € 1.000) Omschrijving |
3e kw 2020 | 4e kw 2020 | 1e kw 2021 | 2e kw 2021 |
Vlottende korte schulden | ||||
Opgenomen gelden < 1 jaar | € 65.000 | € 65.000 | € 65.000 | € 65.000 |
Schuld in rekening courant | - | - | - | - |
Gestorte gelden door derden < 1 jaar | - | - | - | - |
Overige geldleningen niet zijnde vaste schuld | - | - | - | - |
Totaal vlottende korte schulden | € 65.000 | € 65.000 | € 65.000 | € 65.000 |
Vlottende middelen | ||||
Contante gelden in kas | € 6 | € 6 | € 6 | € 6 |
Tegoeden in rekening courant | € 75.100 | € 72.315 | € 66.345 | € 74.653 |
Overige uitstaande gelden < 1 jaar | - | - | - | - |
Totaal vlottende middelen | € 75.106 | € 72.321 | € 66.351 | € 74.659 |
Totaal nette vlottende schuld (1-2) | € -10.106 | € -7.321 | € -1.351 | € -9.659 |
Kasgeldlimiet | ||||
Begrotingstotaal (oorspronkelijke begroting) | € 106.180 | € 106.180 | € 108.062 | € 108.062 |
Het bij ministeriële regeling vastgestelde percentage | 8,5% | 8,5% | 8,5% | 8,5% |
Kasgeldlimiet (4 x 5 / 100) | € 9.025 | € 9.025 | € 9.185 | € 9.185 |
Ruimte onder kasgeldlimiet (4-3) | €19.131 | € 16.346 | € 10.536 | € 18.844 |
Overschrijding van de kasgeldlimiet (3-4) | - | - | - | - |
Renterisiconorm
De renterisiconorm heeft betrekking op financieringen met een rente-typische looptijd van langer dan 1 jaar. De gemeente loopt renterisico over
Aansluitend op de geactualiseerde Wet Fido is per 1 januari 2010 de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden in werking getreden. Vanaf dat moment wordt de risiconorm berekend op basis van een percentage (20%) van het begrotingstotaal. Doel is het renterisico bij herfinanciering te beheersen. Jaarlijks mogen de verplichte aflossingen en de renteherziening niet meer bedragen dan 20% van het begrotingstotaal. Het schema hieronder laat zien dat we ruim onder de renterisiconorm zijn gebleven. De provincie toetst de kasgeldlimiet en renterisiconorm uit hoofde van haar financiële toezicht.
Renterisiconorm en renterisico's vaste schuld |
|||||
Omschrijving | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | |
1a | Renteherziening op vaste schuld opgenomen gelden (o/g) | - | - | - | |
1b | Renteherziening op vaste schuld uitgeleende gelden u/g | - | - | - | |
2 | Netto renteherziening op vaste schuld (1a-1b) | ||||
3 | Betaalde aflossingen | 4.911 | 4.672 | 4.644 | 12.334 |
4 | Renterisico op vaste schuld (2+3) | 4.911 | 4.672 | 4.644 | 12.334 |
Renterisiconorm | |||||
5 | Begrotingstotaal | 117.655 | 116.138 | 114.590 | 114.541 |
6 | Het bij ministeriële regeling vastgestelde percentage | 20% | 20% | 20% | 20% |
7 | Renterisiconorm | 23.531 | 23.228 | 22.918 | 22.908 |
Toets renterisiconorm | |||||
8 | Renterisiconorm (7) | 23.531 | 23.228 | 22.918 | 22.908 |
9 | Renterisico op vaste schuld | 4.911 | 4.672 | 4.644 | 12.334 |
10 | Ruimte (+) c.q. overschrijding (-) | 18.620 | 18.556 | 18.274 | 10.574 |
BBV richtlijnen Rente 2016
Om ervoor te zorgen dat in de begroting en verantwoording de totale rentelasten en de daaraan gekoppelde financieringsbehoefte inzichtelijk zijn, wordt in de BBV voorgeschreven dat de paragraaf financiering voortaan ook in ieder geval inzicht geeft in
De commissie BBV adviseert hiervoor een renteschema op te nemen in de paragraaf financiering.
Onderstaande schema voldoet aan het genoemde advies.
Renteschema: Begroting 2022 vernieuwde BBV notitie | ||
Omschrijving | 2022 | |
a. | De externe rentelasten over de korte en lange financiering | 1.303 |
b. | De externe rente baten (idem) | -995 |
Saldo rentelasten en rentebaten | 308 | |
c.1. | De rente die aan de grondexploitatie moet worden doorberekend | -2 |
c.2. | De rente van projectfinanciering die aan het betreffende taakveld moet worden toegerekend. | -216 |
c.3. | De rentebaat van doorverstrekte leningen indien daar een specifieke lening voor is aangetrokken (=projectfinanciering), die aan het betreffende taakveld moet worden toegerekend | 441 |
Aan taakvelden toe te rekenen externe rente | 223 531 |
|
d.1. | Rente over het eigen vermogen | - |
d.2. | Rente over de voorzieningen (die tegen CW gewaardeerd zijn) | - |
Totaal aan taakvelden toe te rekenen rente | 531 | |
e. | De aan taakvelden toegerekende rente (renteomslag) | -791 |
f. | Renteresultaat op het taakveld Treasury | -260 |
De omslagrente (renteomslag) berekenen we door de aan de taakvelden toe te rekenen rente te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. De omslagrente rekenen we vervolgens op consistente en eenduidige wijze toegerekend aan de individuele activa. Daarbij is differentiatie per investering of taakveld niet toegestaan. Het bij de begroting (voor)gecalculeerde omslagpercentage mogen we binnen een marge van 0,50% afronden. Wijken de werkelijke rentelasten die (over een jaar) aan taakvelden hadden moeten worden doorbelast meer dan 25% af van de rentelasten die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan de taakvelden is toegerekend, dan is een correctie verplicht. Dit is gerelateerd aan de fluctuaties van de rentetarieven op de geldmarkt.